Hoe studenten met oral history verhalen en erfgoed uit de Koude Oorlog in leven houden

De Koude Oorlog is nog relatief kort geleden. Het was een periode van angst, onzekerheid en nucleaire dreiging. Iedereen beleefde deze periode anders. Er ontstonden nieuwe politieke partijen en er werden speciale bunkers gebouwd die de bevolking in tijden van aanvallen moesten beschermen. Maar hoe zit het met de overblijfselen uit deze tijd? Volgens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) is er voor het erfgoed uit de Koude Oorlog nog te weinig aandacht. Niet alleen voor de bunkers, maar ook voor de verhalen. Met een speciaal project wordt deze periode belicht.

Een missie om kwetsbaar erfgoed te behouden

Na de Tweede Wereldoorlog liep de spanning tussen voornamelijk de Verenigde Staten (VS) en de Sovjet-Unie (USSR) steeds verder op. Door de confrontaties bestond een constante vrees voor een Derde Wereldoorlog. Omdat beide grootmachten over atoombommen beschikten, was er vooral de dreiging van een nucleaire oorlog. In Nederland, net als in de rest van Europa, was deze dreiging zelfs zo groot dat er ondergrondse schuilplaatsen, atoombunkers en commandoposten werden gebouwd. Ook onder de bevolking was er spanning tussen aanhangers van het communisme en het kapitalisme. Ze richtten verschillende politieke partijen op zoals de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP) of de Politieke Partij Radikalen (PPR). Deze kwamen regelmatig samen in partijkantoren door Nederland, stuk voor stuk erfgoed uit een roerige periode. Op dit moment leven nog veel van de mensen die de Koude Oorlog bewust hebben meegemaakt. En ze hebben allemaal een eigen verhaal. Maar, constateerde de RCE, het erfgoed uit deze periode krijgt nog niet de aandacht die het verdient.

“Via open interviews verzamelden de studenten levensverhalen en getuigenissen over ervaringen in de Koude Oorlog.”

De RCE wil de kennis over deze periode vermeerderen, om zo dit kwetsbare erfgoed voor de volgende generatie te behouden. Hiervoor ging de RCE onder andere de samenwerking aan met de Reinwardt Academie in Amsterdam. Studenten deden hun afstudeeronderzoek naar de Koude Oorlog en kregen daarbij hulp van experts. Britt van der Kolk en Bloeme van Bennekom waren twee van die studenten. Britt: “We studeerden allebei Cultureel Erfgoed en zagen een oproep van de RCE of we een scriptie wilden schrijven over de Koude Oorlog. Daar wilden we graag aan meedoen.” Britt deed onderzoek naar verschillende civiele noodvoorzieningen, de Bescherming Bevolking (B.B.) waaronder luchtwachttorens, schuilgelegenheden, commandoposten B.B. en zogenaamde ‘noodzetels’. Dit waren grote ondergrondse bunkers die werden ingericht met complete kantoren en slaapplekken zodat ministers en ambtenaren tijdens een aanval nog steeds het land konden besturen. Bloeme schreef haar scriptie over vrouwen die zich aansloten bij de Communistische Partij van Nederland (CPN). De studenten werd gevraagd om de oral history onderzoeksmethode te gebruiken voor hun afstudeeronderzoek. Via open interviews verzamelden ze levensverhalen en getuigenissen over ervaringen in de Koude Oorlog.

Mondelinge bronnen als onderbouwing en inspiratie

Britt en Bloeme kenden de onderzoeksmethode oral history nog niet en moesten daarom even wennen. “Je bent met iemand herinneringen aan het ophalen en je gaat niet zomaar even een vragenlijstje af. Je laat ze vooral zelf aan het woord. Het voelde daardoor meer aan als een gesprek dan een enorm interview”, vertelt Bloeme. Het heeft beiden ook tot nieuwe inzichten gebracht, noemt Britt: “In boeken staat vooral dat de Koude Oorlog een periode van angst was. In mijn interviews kwam er juist een nuchter beeld naar boven. De mensen die ik sprak waren helemaal niet bang. Dat gaf me een heel ander perspectief.” Ook het beeld van Bloeme is door oral history veranderd: “Omdat het communisme draaide om gelijkheid en gelijke rechten had ik het idee dat vrouwen er veel meer voor het zeggen hadden. Maar de meeste vrouwen waarmee ik sprak vertelden dat dat helemaal niet zo was en er maar weinig werd gesproken over feminisme. In de jaren tachtig begon dit wel te veranderen.”

Voor de mensen die werden geïnterviewd was het een mooi moment om hun verhaal kwijt te kunnen, vertelt Bloeme: “Voor mijn afstudeerproject maakte ik een lijst van plekken in Amsterdam die belangrijk waren voor de CPN. Plekken waar ze veel samenkwamen en vergaderden. Door de vragen die ik stelde, kwamen er veel herinneringen naar boven. Over Felix Meritis in Amsterdam bijvoorbeeld, waarin vroeger niet alleen het partijkantoor huisde maar ook de drukkerij van het communistische dagblad De Waarheid en een theater waar Ramses Shaffy soms optrad.” Ook Britt zag haar geïnterviewden opleven: “Een tachtigjarige man liet samen met zijn vrouw trots één van de commandoposten zien waar hij vroeger als PTT monteur werkte. Nu is hij er vrijwilliger. Door de interviews kwam ik in een heel netwerk van mensen die vroeger hadden samengewerkt in de civiele en militaire verdediging.”

Waarom past dit programma bij het Verdrag van Faro?

Het Verdrag van Faro stelt dat erfgoed ruimte kan bieden voor meerdere perspectieven. Door steeds door een andere bril te kijken, wordt het beeld rijker, socialer en relevanter. Oral history geeft de mensen die leefden in de Koude Oorlog, een stem. Een manier om hun geschiedenis te vertellen. Alledaagse mensen vertellen over hoe zij die periode ervaarden. De verhalen geven betekenis aan de erfgoedlocaties, zoals de noodzetels en partijkantoren. Grotendeels verborgen en onbekende plekken van de Koude Oorlog krijgen zo de aandacht die ze verdienen. En ook bekende monumenten, zoals Felix Meritis, krijgt een extra betekenislaag.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Faro

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) ziet projecten en initiatieven als Koude Oorlog erfgoed als voorbeeld van de Faro-werkwijze. Het Verdrag van Faro stelt niet het erfgoed maar de mens centraal en draagt als titel 'de waarde van erfgoed voor de samenleving'. De RCE is van mening dat participatie en initiatieven uit de samenleving een vanzelfsprekend onderdeel van de erfgoedpraktijk moeten zijn.