Ruimte voor water en erfgoed

Kunnen historische oplossingen voor water opnieuw benut worden bij hedendaagse en toekomstige problemen met de waterveiligheid in Nederland?

Nederlanders en water. Sinds jaar en dag houdt het ons bezig. We passen ons eraan aan. We maken er slim gebruik van. En we bedenken slimme manieren om het buiten te houden. Bijvoorbeeld met de dijken. Niets Nederlandser dan onze dijken. Onze eeuwenoude dijken. Ze maken van dit land ons Nederland.

Dit is nogal overwoekerd. We staan hier aan de buitenkant van de zeedijk, van de Spaarndammerdijk. Voor ons een grote zeearm. Daar is het westen. De wind komt hiernaartoe, duwt de golven tegen de dijk. Deze dijk, een heel belangrijke zeedijk, moet dus ook echt versterkt worden om een stad als Amsterdam goed te beschermen.
Die versterking was aanvankelijk gedaan met hout. Een heel simpele, doeltreffende manier die echter wel heel veel onderhoud vergde.

In de achttiende eeuw was er een nieuw probleem: Er kwam een paalworm in Nederland. De paalworm vrat het hout van de dijken aan. En Amsterdam laat de dijk hier, kijkend naar het westen, versterken met steen. Prachtig stenen metselwerk, onderaan een drempel om de eerste golfslag op te vangen. En hij is bekroond met Bentheimer zandsteen. Een heel mooie, maar ook heel dure oplossing voor een stevige dijk voor de hoofdstad.

Je kunt veel leren van het landschap. Ook onze archieven en musea hebben een schat aan informatie over hoe we vroeger met ons water omgingen. Bijvoorbeeld dit werk dat Paul Gabri‘l rond 1877 schilderde. Je kunt erin zien wat de gevolgen van het ontginnen van ons drassige veenland zijn.
Typisch Hollandse landschappen, je kent het wel: Hoge luchten met imposante wolkenpartijen die over weilanden met brede vaarten trekken. We staan hier op ongeveer dezelfde plek waar Gabri‘l stond toen hij de molen schilderde: Aan het riviertje de Winkel, met mooie, kleine, zandige oeverwalletjes die ver het veengebied van Holland in steken. En vanaf dit soort hogere gronden konden mensen het veengebied in en beginnen met ontginnen en boeren in het veen.
Op het moment dat ze dat deden, begon dat veen ook al behoorlijk in te klinken. Die molentjes van Gabri‘l, er staat er nu maar ŽŽn, op het schilderij staan er drie. Het interessante is: Dat molentje is dus echt gebruikt om die veenpolders die lager kwamen te liggen dan het water, droog te houden. Het was helemaal verzadigd met water, een mooi veengebied. Je ziet die koeien die hier eigenlijk tot in de rivier kunnen lopen, hun poten in het water.
Voor de rest is eigenlijk het landschap nog heel erg vergelijkbaar met zoals het vroeger was, hier op deze plek. Op zo'n drassig veengebied uit Gabri‘lÕs werk kun je natuurlijk geen boerderij bouwen.

Maar de bevolking groeide snel en er was meer landbouwgrond nodig. Dus wat doen de Nederlanders dan? Ontginnen natuurlijk. Het begon in de elfde eeuw en heeft de naam de Grote Ontginning gekregen. Moet je je voorstellen: Al dat natte moerasland verandert in langgerekte lappen landbouwgrond.
Dat gesprek met het water heeft letterlijk de vorm van ons land bepaald. Vanaf ongeveer 1000 na Christus zijn mensen begonnen om dit in gebruik te nemen voor agrarisch gebruik. Dat zijn ze gaan doen door vanaf dijkjes sloten te graven, ver het veen in zodat de daartussen gelegen landen droog konden vallen en in gebruik konden worden genomen als weiland of akkerland. Het leverde ook een landschap op met doorgangsroutes met transportwerken door dat veen heen, via die waterwegen. Daardoor konden steden als Gouda en Woerden en Delft groeien in dat Hollandse veengebied.
Die steden groeiden en hadden niet alleen behoefte aan voedsel voor hun inwoners. Ze hadden vooral ook behoefte aan heel veel energie. En het bleek dat het veen van dit gebied kon worden gewonnen en omgezet in turf. En dat was een ideale brandstofbron. In de zestiende eeuw werd er een uitvinding gedaan waardoor je ook onder water veen kon wegbaggeren. Dat leverde op dat er veel meer turfproductie kon komen en dat er, zoals je op deze kaart hier ziet hele stukken van het landschap verdwenen in grote, uitgegraven veengaten. Die uitvening ging door in de negentiende eeuw en zelfs in het begin van de twintigste eeuw. Toen kon dat natuurlijk ook mechanisch en daardoor zijn er heel grote waterpartijen ontstaan.
Dan moet je je dus eigenlijk voorstellen dat zo rond 1900 een heel groot deel van Holland er zo uitzag. En sommige van die grote plassen krijgen we ook niet meer droog zijn nu natuurgebied geworden, recreatiegebied allemaal van dat soort grote restanten van turfwinning die eigenlijk het hele landschap hebben opgeslokt.

Nederlands als we zijn, denken we vaak vanuit handel. En als we er met z'n allen flink op vooruitgaan wordt dat gesprek met het water, zoals het heet, 'even geparkeerd'.

Je ziet hier ook heel mooi weer die sloten die zijn gegraven om het land te ontwateren. Aan de andere kant zag dat landschap er precies hetzelfde uit. In de twintigste eeuw kwam de mechanisatie in de landbouw. Boeren wilden grotere percelen, grotere akkers, om ook met machines over het land te kunnen. Daardoor zie je dat er hier en daar sloten zijn dichtgelegd. Je ziet ze nu nog wel als kleine greppeltjes. Daardoor is het perceel veel breder geworden en is het veel lastiger om op een natuurlijke manier het veen van water te voorzien.
Wat je hier dus krijgt, is dat je hier constant moet werken met een mechanische bemaling maar ook met het in stand houden van een hoog genoeg grondwaterstelsel want anders krijg je wat we aan deze kant zien in het oude veenlandschap. Je ziet: Het waterpeil staat relatief laag en daar aan de overkant zie jedat het veenpakket droog komt te liggen. Aan de onderkant kalft het al af en aan de bovenkant begint het helemaal uit te drogen en dat verdwijnt, dat oxideert, met grote bodemdaling tot gevolg.
Het is dus heel handig om te kijken naar de structuren die hier ooit zijn bedacht: Kavelbreedte die smal genoeg is om zowel af te wateren als door water gevoed te worden waarbij je veel minder hoeft te doen aan echt grondwaterbeheer. Dit kan zichzelf in stand houden. Kavels als deze, nieuwe kavels, daar moet veel meer mechanisch geregeld worden.

En dan: klimaatverandering. Het grondwater daalt. De zeespiegel stijgt. Het regent harder en langer. En het is vaker langer droog. Zijn er oplossingen uit het verleden die ons nu kunnen inspireren? Jazeker, die zijn er genoeg. En soms kunnen we die oplossingen gewoon een-op-een overnemen met nieuwe techniek.

Hier aan de overkant was vroeger de splitsing tussen de Waal en de Rijn. Die ligt nu een heel stuk verderop, maar de Rijn stroomde hier deze kant op en werd hier in deze oude bedding doorgevoerd naar het noorden en verder naar het westen. Voor de veiligheid hebben ze hier een zogenaamde overlaat gebouwd. Ze hebben de dijk verlaagd en versterkt met stenen niet alleen aan de waterzijde, maar ook bovenop zodat het water bij heel hoog water over de dijk heen kon zonder de dijk te beschadigen en alsnog de oude Rijnbedding in kon stromen. Die overlaat is na een tijdje buiten gebruik geraakt. In 1956 is hij voor het laatst overstroomd.
Nu is alles op deltahoogte om ook de nieuwe woonwijken die hierachter zijn gebouwd veilig te houden tegen water.

Met het moderne probleem van klimaatverandering willen we eigenlijk dat soort waterbergingsgebied weer kunnen gaan gebruiken. Deze overlaat is niet meer te gebruiken. Je zou dus ergens een vergelijkbare oplossing,
misschien iets meer stroomopwaarts kunnen inrichten om de huidige problematiek het hoofd te bieden.
Ook in en rondom Nederlandse steden speelt water al eeuwen een grote rol. Dankzij dat water kon de stad een stad wordenEn natuurlijk moesten we altijd al omgaan met de lastige kant van het water. Veel stadse waterproblemen van nu zijn dan ook helemaal niet nieuw. Het is daarom slim om eerst even te kijken of we nog wat met de oplossingen van vroeger kunnen. En die oplossing zit vaak al in de stad 'ingebakken'.

En Zutphen moet natuurlijk als stad ook beschermd worden tegen hoogwater. Nou zijn er een aantal mogelijkheden. Je kan deze kade echt op deltahoogte gaan brengen. Hier een grote, zware dijk neerleggen die bijna tot de eerste verdieping van de huizen zou reiken maar dan is dat hele idee van stad aan de rivier weg.
In Zutphen hebben ze gekozen voor een andere oplossing. Ze hebben meer gekeken naar wat ze in het verleden hebben gedaan. Ik heb hier een kaart uit 1652 en we zien hier de stadswal van Zutphen. We staan nu op ongeveer dit punt, bij dit bastion dat het rivierwater in steekt. Dat bastion beschermde de stad niet alleen tegen invallen, maar vooral ook tegen hoogwater. De muur was ook meteen de dijk.

En wat ze in Zutphen hebben gedaan, is dat oude systeem, hier zie je de oude muur eigenlijk naadloos laten overgaan in de nieuwe muur om op dezelfde manier een bescherming te bieden tegen het hoge IJsselwater.

We leven al eeuwen samen met het water. We hebben al zo veel bedacht, gezien, gemaakt en aangepast. Zo veel dat ons nu kan inspireren en verrassend veel dat we gewoon weer in kunnen zetten.