De lessen van onze voorouders voor klimaatadaptatie (deel 2): de omgang met historische weersextremen

We kunnen bij historische weersextremen niet alleen de metingen van onze voorouders gebruiken, maar ook in de praktijk van ze leren. Zo vinden we in archieven, op foto’s en op schilderijen allerlei strategieën om met extreem weer om te gaan. Jan Buisman schrijft bijvoorbeeld uitvoerig over de watersnoodramp van 1820. Deze betrof een groot deel van het Nederlandse rivierengebied, waaronder de Liemers, Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard. Buisman beschrijft de overstroming bij de Arkelse dam, vlakbij Gorinchem. De hele ommuurde vesting Gorinchem werd in januari 1820 omringd door water en ijs. Tot de 27ste van januari was men bezig met het opkisten van de dijk, dat wil zeggen het kunstmatig verhogen van de dijken met houten kisten.

Maar ook vloedschuren, verhoogde deurposten en weldoordachte locaties voor woningbouw tonen wat onze voorouders als vanzelfsprekend zagen. Een aardig voorbeeld vinden we in het boek De stem van het water van Peter Verhagen. Daarin beschrijft hij de schuilplaatsen die met name boeren hadden tegen het water in de Vijfherenlanden en de Alblasserwaard. Als de grote gevechten tegen dat water verloren waren, ontstonden de vele pogingen van bewoners om samen met hun dieren te overleven tot het water weer was verdreven.

[Tekst gaat verder onder de foto]

Een prent van Cornelis de Jonker met als onderschrift: ‘Gezigt op het overloopen van het water over de Sluis, en de Doorbraak naast dezelve aan den Arkelschen-dam, op den 26 January 1820’.
Een prent van Cornelis de Jonker (uit het Rijksmuseum) met als onderschrift: ‘Gezigt op het overloopen van het water over de Sluis, en de Doorbraak naast dezelve aan den Arkelschen-dam, op den 26 January 1820’.

Verhoogd bouwen en ingepakte boerderijen

In de loop van de zeventiende tot en met negentiende eeuw werd het gebied, waaronder de Alblasserwaard, gekenmerkt door de bouw van boerderijen die al rekening hielden met toekomstige overstromingen. Allereerst werd er gebouwd op terpen, verhoogde plaatsen, waarna de bewoners gebruik maakten van waterzolders en vloedschuren. Een meer algemene maatregel was het zogeheten 'inpakken van de boerderij’. Om de golfslag tegen de gebouwen te breken, werd er een gesloten ringvormige bescherming om geplaatst van horden, hekken, takhout, planken, en aanvullend vlechtwerk. Men deed er alles aan om het water buiten het boerderijerf te houden. 

Tekening van hoe een waterschuur en een waterzolder gebruikt werden als maatregel tegen hoogwater.
Tekening van de waterschuur en waterzolder. Bron: Peter Verhagen, De stem van het water (1987).

Zoals weergeven in de afbeelding hiernaast, konden de dieren enerzijds door gebouwde verhogingen binnen de schuur in veiligheid worden gebracht, en anderzijds in het hoofdgebouw, waar de mensen woonden, door middel van een zogenaamde waterzolder. Dit type waterzolder, een verhoogd plateau, kwam volgens Verhagen regelmatig voor in de achttiende eeuw. Al deze maatregelen vormen in feite een 'opslagplaats' met historische voorbeelden van klimaatadaptatie. We kunnen op die manier leren van onze voorouders.

Bij grote droogte

Maar ook bij watertekort, in tijden van droogte, nam men maatregelen. Een goed voorbeeld hiervan zijn waterkelders, die tegenwoordig grotendeels zijn verdwenen. Volgens Jerzy Gawronski en Jørgen Veerkamp kampte Amsterdam van meet af aan met problemen aangaande de drinkwatervoorziening.1 Er werd vanaf de vijftiende eeuw zelfs vers water via schuiten uit de Vechtstreek geïmporteerd. Om het waterprobleem structureel aan te kunnen pakken, ontwierp men waterkelders. Dit idee ontstond in de tweede helft van de zeventiende eeuw. In waterkelders kon het regenwater worden opgevangen, waarbij het op peil bleef doordat de opslagruimte hermetisch was afgesloten.

Onderzoekster Margriet de Roever, verbonden aan het project Omgaan met droogte van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), gaat nog wat dieper in op het waterprobleem in Amsterdam. Ze constateert dat de Pruisische inval in 1787 ervoor zorgde dat er een drinkwatergebrek ontstond.2 Uiteindelijk werden er zes waterkelders aangelegd aan de Herenmarkt, de Noordermarkt en de Nieuwmarkt. Toen er aan het begin van de twintigste eeuw een nieuwe zuiveringsinstallatie kwam, die in tijden van nood grondwater kon bewerken tot drinkwater, betekende dat een definitief einde voor de Amsterdamse waterkelders. Ze raakten in ongebruik en in verval. Na de Tweede Wereldoorlog stonden sommige waterkelders op instorten, waarop ze werden gevuld met puin. Hoewel de waterkelders in Amsterdam niet meer de functie hebben om te zorgen voor water in tijden van droogte, zoals bij onze voorouders, kunnen ze met de extreme neerslag van nu weer bruikbaar worden als wateropslag.

Schilderij met daarop de Lakenmarkt in 's Hertogenbosch met de Bossche waterput aan de linkerkant in beeld.
De Bossche waterput op een schilderij uit 1530.

De Bossche waterput

Een ander voorbeeld dat weergeeft hoe men door de eeuwen heen aan water kwam, is de waterput op de markt van ’s-Hertogenbosch. Kees van den Oord en Peter Verhagen schreven er een boek over. Op het oude schilderij hiernaast, gemaakt door een anonieme schilder in 1530, is de zogeheten Bossche waterput in al zijn glorie te aanschouwen. De stad kent een lange geschiedenis met zijn drinkwatervoorziening. In de twaalfde eeuw werd water uit de beken gehaald. Toen het inwoneraantal in de eeuwen daarna explodeerde, kwam ook het aanbod van schoon drinkwater in het geding. Daarom bouwde men in het midden van de vijftiende eeuw een stadsput. Drs. Hans Janssen, de eerste Bossche stadsarcheoloog, deed in 1977 een onderzoek naar de vroegste geschiedenis op de Bossche Markt. Men was er naar eigen zeggen op gebrand de Bossche Stadsput zo te vinden als op het schilderij was weergeven.

Het beroemde schilderij toonde aan dat tussen 1520 en 1522 de put grondig is gerenoveerd.  Van den Oord en Verhagen zien dat de bevolkingstoename van ’s-Hertogenbosch in de zeventiende eeuw zorgde voor de aanleg van meer openbare waterputten. Uiteindelijk zouden er in de stad zo’n 25 stadswaterpompen komen te staan. In openbare gebouwen zoals de Waag, het Slachthuis en de Korenbeurs, en in de kelder van het stadhuis was het van groot belang dat de pompen vorstvrij waren. Als deze op de openbare weg stonden, dan werden ze bij vorst met paardenmest afgedekt. De garantie dat putwater gezond was, had men destijds helaas niet.3

Toch zijn historische maatregelen zoals vloedschuren, terpen, waterkelders en de waterputten in tijden van klimaatdreiging weer het overwegen waard. Door toenemend extreem weer zullen we opnieuw rekening moeten houden met de gevaren. We zijn niet langer collectief veilig achter onze dijken en in onze polders. Daarbij kunnen we putten uit het reservoir van historische klimaatadaptatie, van mensen die altijd al met teveel of te weinig water omgingen. Beschrijvingen over hoe men vroeger omging met deze risico’s dragen bij aan een beter begrip over hoe we kunnen omgaan met de weersextremen van vandaag de dag.

Door: Stan Kelder (RCE) i.s.m. Peter Siegmund (KNMI) en Gertjan de Boer (RCE)

s.kelder@cultureelerfgoed.nl


[1] Jerzy Gawronski en Jørgen Veerkamp, ‘Water uit de kelder: de verdwenen waterkelders van Amsterdam’, Amsterdam Monumenten en Archeologie 6 (2007), 59.

[2] Margriet de Roever, ‘Reinwaterkelders: een oude noodvoorziening onder de grond’, 20 juni 2022, Reinwaterkelders, een oude noodvoorziening onder de grond – Omgaan met droogte (copingwithdrought.com) (geraadpleegd op 30-10-2023).

[3] Kees van Oord en Peter Verhagen, Terug op de Bossche Markt: de Stadsput en het Onze-Lieve-Vrouwenhuisje (’s-Hertogenbosch, 2015) 25-31.