Srebrenica Museum - verhaal over genocide
Twintig jaar na de val van Srebrenica en de genocide op meer dan achtduizend moslimmannen en –jongens, besloot de Nederlandse overheid een tentoonstelling te laten inrichten als onderdeel van het herdenkingscentrum waar de slachtoffers van de Srebrenica genocide zijn begraven. Historicus en tentoonstellingsmaker Monique Brinks werd hiervoor gevraagd. Zowel nabestaanden van genocideslachtoffers als veteranen van Dutchbat waren betrokken. Het was geen eenvoudige opgave een stem te geven aan de slachtoffers die recht zou doen aan de verschrikkelijke gebeurtenissen en tegelijkertijd te zoeken naar verzoening.
Ongewone opdracht
"Ga ik dat wel doen?" dacht Brinks bij zichzelf toen zij in juni 2014 door Herinneringscentrum Kamp Westerbork werd benaderd om samen met hen en vredesorganisatie PAX een permanente tentoonstelling in te richten in Srebrenica. Kamp Westerbork en Pax organiseerden al terugkeerreizen voor Dutchbat-veteranen en waren eerder ook betrokken bij de oprichting van het Srebrenica-Potočari Memorial Centre. Dit herdenkingscentrum is bij de begraafplaats van de slachtoffers, Bosnische moslims die door het Bosnisch Servische leger werden vermoord. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wilde met de tentoonstelling bezoekers aan het denken zetten over de rol van de internationale gemeenschap in conflicten. Toen, nu en in de toekomst. Een tentoonstelling waarin het leed van de nabestaanden wordt erkend als ook de machteloze gevoelens van vele Dutchbatters.
"Al vrij snel gaat het dan onder je huid zitten"
"Ik dacht gelijk: dat is wel echt een ontzettend moeilijk onderwerp en het klinkt niet als iets dat zomaar klaar zal zijn." Brinks besloot ter plekke te gaan kijken en bezocht de jaarlijkse herdenking van de genocide. "Al vrij snel gaat het dan onder je huid zitten", vertelt zij over die ervaring.
[De tekst gaat door onder de foto's]
Genuanceerd willen kijken
Brinks legt uit dat ze werd gevraagd vanwege haar expertise met het ‘dader perspectief’ in tentoonstellingen en haar genuanceerde kijk op conflicten. Deze benadering vanuit meerdere perspectieven legde ze voor aan de nabestaanden, die de soldaten van Dutchbat op zijn minst beschouwden als lafaards en in sommige gevallen over hen praatten als moordenaars en verkrachters. En ook aan de Dutchbatters. “Dat was wel een behoorlijke struggle”, aldus Brinks, “die zo'n vier jaar geduurd heeft." Ze werkte hiervoor intensief samen met tolk Hassan Nuhanovic, contactpersoon voor de nabestaanden, en met Dutchbat-veteraan Wim Dijkema. Zij schreven mee aan de teksten voor de tentoonstelling en leverden materialen aan. Voor Brinks was het van belang dat alle betrokkenen begrepen dat de tentoonstelling geen rechtszaak was maar het samenbrengen van verschillende perspectieven. Het betrekken van de Bosnisch Servische inwoners van Srebrenica had ze echter al aan het begin losgelaten. Dat was nog steeds een onmogelijkheid binnen deze opdracht.
Vertrouwen krijgen van nabestaanden
Het vertrouwen krijgen van de moeders en vrouwen, de nabestaanden van de mannen en jongens die zijn vermoord, ging stap voor stap. Bij tussentijdse presentaties van de plannen, maar vooral doordat Brinks de tijd en ruimte nam om zelf de vrouwen te interviewen voor een film die in de tentoonstelling is te zien. "Volgens mij hebben ze toen ook echt wel begrepen dat ik goed volk was", zegt Brinks. “Ik heb negen Dutchbatters geïnterviewd in Nederland en elf nabestaanden, vrouwen die kinderen hebben verloren of hun man. Maar ook twee mannen die tegen de Bosnische Serviërs hebben gevochten." Hun verhalen zijn door elkaar gemonteerd. Dit maakt zichtbaar hoe verschillend de gezichtspunten zijn van de mensen die de val van Srebrenica en de genocide hebben meegemaakt. Al deze perspectieven samen vertellen in de tentoonstelling het verhaal van de val van Srebrenica.
Tentoonstelling geopend
In februari 2017 werd de tentoonstelling officieel geopend in de voormalige accufabriek in Potočari die het Dutchbat-hoofdkwartier was en waar nu het Srebrenica-Potočari Memorial Centre is gevestigd. De volledige naam van de tentoonstelling is 'Srebrenica Genocide - the Failure of the International Community'. Op de benedenverdieping gaat de tentoonstelling over de gebeurtenissen tot aan de val van Srebrenica op 11 juli 1995. Op de bovenverdieping wordt het verhaal verteld over de gebeurtenissen van na die tijd: het terugvinden en identificeren van de slachtoffers in de massagraven.
De bezichtiging vooraf door de betrokkenen, vertelt Brinks, vond ze duizendmaal spannender dan de officiële opening. Deze bezichtiging was eerst door de nabestaanden en daarna door de Dutchbatters. Apart, dat wel, zodat iedere groep haar eigen moment en verwerking kon hebben. Zowel de Dutchbatters als de slachtoffers hadden het gevoel dat hun verhaal verteld werd. Van beide kanten waren ze ontroerd, vertelt Brinks. Vooral was ze geraakt door een vrouw die zei: “We hadden dit zo nodig.”
Naast de tentoonstelling bij het Srebrenica-Potočari Memorial Centre, bestaat er al langer een herdenkingsmuseum in Sarajavo, Galerija 11/07/95, dat gericht is op het in levend houden van de herinnering aan de tragedie van de Srebrenica genocide. Ook in Nederland wordt er gewerkt aan een nationaal monument om de genocide onder de aandacht te brengen. Srebrenica maakt immers deel uit van de geschiedenis van beide landen.
Waarom past de Srebrenica-tentoonstelling bij het Verdrag van Faro?
Het Verdrag van Faro stelt dat cultureel erfgoed een middel kan zijn voor dialoog en wederzijds begrip. De tentoonstelling vertelt het verhaal van de val van de enclave Srebrenica en de genocide op meer dan achtduizend Bosnische moslimmannen en -jongens. Brinks heeft de tentoonstelling ingericht in samenspraak met de nabestaanden en met Dutchbat-veteranen, om beide perspectieven vertegenwoordigd te laten zijn. De inhoud van de tentoonstelling is tijdens het maakproces voortdurend bij hen getoetst. Brinks beoogt hierbij als tentoonstellingsmaker het juiste evenwicht te vinden tussen de verhalen van de nabestaanden en die van de Dutchbat-veteranen.
De Rijksdienst
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) ziet projecten en initiatieven als het Srebrenica Museum als voorbeeld van de Faro-werkwijze. Het Verdrag van Faro stelt niet het erfgoed maar de mens centraal en draagt als titel 'de waarde van erfgoed voor de samenleving'. De RCE is van mening dat projecten waarbij erfgoed als middel wordt ingezet een vanzelfsprekend onderdeel van de erfgoedpraktijk moeten zijn.