Sensueel en muzikaal

Weblog

Je zal als jonge vrouw maar als kunstenaar geschoold zijn en na je huwelijk geen kwast meer aanraken. En dat terwijl je ook nog eens een opleiding had gevolgd die er speciaal op gericht was om in je eigen levensonderhoud te voorzien. Daar koos Edith van Leckwijck echter zelf voor.

Stilleven van bloemen in gele vaas en schelpen, tegen donkere achtergrond
Edith (E.C.B.) van Leckwijck (1899-1987), Het gele kopje, 1924, achterglasschildering, 35,5 x 27 cm, inv.nr. AB8044

Ze vluchtte in 1914, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, vanuit Antwerpen naar Nederland en nam teken- en schilderles bij de eveneens geëmigreerde kunstenaar Jules Schmalzigaug. Na zijn zelfgekozen dood volgde zij lessen bij de Vlaamse expressionist Floris Jespers, die haar de techniek van het achterglasschilderen bijbracht.

Hierbij wordt op een glasplaat met dekkende verf een schildering aangebracht, die van de andere kant bekeken moet worden. De volgorde van werken is tegengesteld aan die bij schilderijen: eerst wordt de voorgrond geschilderd, de achtergrond het laatst. Van Leckwijck ontwikkelde zich als een ware meesteres van deze subtiele techniek. ‘Het gele kopje’ uit 1924 getuigt hiervan. Hoewel ze de vormen van bloemen en schelpen vereenvoudigde en ze zonder dieptewerking weergaf, zette ze een compleet stilleven neer; ‘sensueel en muzikaal’ vond een criticus.

In 1935 trad Van Leckwijck in het huwelijk met de Duitse expressionistische kunstenaar Heinrich Campendonk en vestigden ze zich in Amsterdam. Hoewel Campendonk tijdens zijn positie als hoofd van de afdeling monumentale kunsten aan de Rijksakademie het achterglasschilderen in Nederland herintroduceerde, besloot Van Leckwijck te stoppen met schilderen. Het dagelijkse leven als hoogleraarsvrouw slokte haar volledig op en haar inspiratie vervloog. De Rijksdienst prijst zich daarom gelukkig met tien werken van haar: schilderijen, tekeningen, een collage en deze achterglasschildering.