Herkomstverhalen: Twee doeken uit ‘Voor-Indië’

Weblog

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de collectie van het Huis Lambert van Meerten in Delft. Voor de RCE onderzocht Andrea Kieskamp twee doeken uit de collectie van dit voormalige museum. Haar zoektocht voerde langs belangrijke toeleveranciers, zoals een warenhuis in Amsterdam, een Rotterdamse kunsthandel en een modieus warenhuis in Londen. Maar ook naar de Parsi en hun borduurtechnieken. Want waar vinden deze doeken eigenlijk hun oorsprong?

Bij wijze van proef liet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de herkomst van zes objecten uit de collectie onderzoeken die afkomstig zijn uit een koloniale context. Elk object heeft een eigen geschiedenis en vraagt om een unieke benadering. Daarom werden verschillende specialisten(duo’s) ingeschakeld. Deze blogreeks volgt hun aanpak en bevindingen.

Om de herkomst van de twee objecten te achterhalen, start Kieskamp met deskresearch en literatuuronderzoek naar de geschiedenis van het Delftse museum en zijn verzameling.

Herkomstgeschiedenis: India(?); […onbekend…]; Liberty, Londen(?); Kunsthandel Kleykamp, Rotterdam(?); Metz & Co, Amsterdam, 1910; Rijksmuseum Huis Lambert van Meerten, Delft, 1910; Rijksdienst Beeldende Kunst (rechtsvoorganger RCE) 1987.

Huis Lambert van Meerten

De vermogende ondernemer Lambert van Meerten (1842-1904) was een gedreven verzamelaar van bouwfragmenten, Delfts aardewerk en meubilair. In 1893 liet hij, om zijn collectie een passende omgeving te kunnen bieden, een woonhuis bouwen aan de Oude Delft. 

Zicht op een negentiende-eeuws pand aan de gracht in Delft.
Beeld: ©RCE / Jos Stöver
Huis Oud-Holland, voormalig huis Lambert van Meerten, Delft, 1893.

Van Meerten wilde het huis na zijn dood aan de staat schenken, onder voorwaarde dat het een museum zou worden. Toen hij in 1902 failliet ging, leek zijn droom vervlogen, maar vrienden richtten een vereniging op om geld in te zamelen. Daarmee konden zij het huis en een deel van de collectie aankopen, om deze vervolgens aan de staat over te dragen. Helaas maakte Van Meerten dat zelf niet meer mee. Hij overleed in 1904. Op 16 oktober 1909 opende Rijksmuseum Huis Lambert van Meerten zijn deuren, met Adolf le Comte als eerste directeur. In datzelfde jaar publiceerde Le Comte een Catalogus der werken van kunst en kunstnijverheid. Daar staan de twee Indiase doeken nog niet in.

Aanschaf bij Metz & Co

Na de opening van het museum breidde Le Comte de collectie uit. In maart 1910 verwierf hij voor het museum vijf ‘Indische kleedjes’ bij Metz & Co in Amsterdam. Dit luxe warenhuis handelde in stoffen maar ook in antiek en curiosa, getuige de koperen kan die tegelijk met de kleedjes verkocht werd. Van de vijf Indische kleedjes zijn alleen de twee die hier worden behandeld nu nog bewaard in de Rijkscollectie. Le Comte betaalde voor elk 17,50 gulden.

Detail uit een oud inventarisboek.
Beeld: ©RCE
Detail uit inventarisboek van Rijksmuseum Huis Lambert van Meerten, Delft. Archief van de Afdeling Kunstcollecties, Archief Museum Lambert van Meerten, nr. ED13037

De hele aanschaf declareerde hij een maand later bij de minister, zoals onderaan de rekening van Metz & Co te lezen is. 

Delaratie uit 1910 van het warenhuis Metz & Co.
Beeld: ©Nationaal Archief / Archief Rijksmuseum Huis Lambert van Meerten te Delft, inv.nr. 66
Metz & Co declareert 274,25 gulden bij Huis Lambert van Meerten, voor onder meer ‘2 Indische kleedjes’ à 35 gulden.

Kleykamp, Metz en Liberty

De firma Kleykamp uit Rotterdam vervulde een bemiddelende rol bij de aankopen die Adolf le Comte voor het museum deed. Deze kunsthandel organiseerde exposities en benaderde ook actief verzamelaars en musea. Kleykamp fungeerde als vertegenwoordiger van Liberty, het luxe warenhuis in Londen. Dat is intrigerend, omdat Metz & Co in Amsterdam sinds 1902 het alleenrecht had om in Nederland Libertyproducten te verkopen. Vanaf 1908 deed Metz & Co dit vanuit een winkel op de hoek van de Amsterdamse Leidsestraat en Keizersgracht. De meeste oosterse kleden die hier werden verkocht, kwamen van Liberty dat ze waarschijnlijk uit de Britse koloniale gebieden haalde.

Onderzoeker Andrea Kieskamp veronderstelt dat Metz & Co de twee doeken bij Liberty kocht. Mogelijk waren ze tentoongesteld bij kunsthandel Kleykamp en misschien zag Le Comte ze daar. Hij kocht de doeken voor het museum in 1910 bij Metz. In de archieven van de verschillende firma’s is echter niet terug te vinden of de twee Indiase kleden daar zijn verhandeld. Onduidelijk is ook waar ze oorspronkelijk vandaan komen: klopt het ‘Voor-Indië’ dat in het jaarverslag staat, en welke regio betreft het, in dit enorme gebied?

Internationaal handelsnetwerk

Al loopt het spoor hier dood, het is duidelijk dat Liberty beschikte over een uitgebreid handelsnetwerk. Het haalde keramiek, gebruiksvoorwerpen en snuisterijen uit heel Azië en verkocht vooral ook veel Japanse artikelen. Via het internationale netwerk van agenten kwamen de objecten bij Liberty in Londen, dat ze vervolgens over Europa verspreidde. Het laat zien hoe internationaal deze handel in kunst en kunstnijverheid was en dat handel in Europa en de koloniale gebieden met elkaar verweven was.

Hoe en wanneer de Indiase doeken in de collectie van Huis Lambert van Meerten zijn beland, is nu wel redelijk helder. Maar waarom Le Comte ze aanschafte voor het museum, is niet echt duidelijk. En wat gebeurde ermee toen zij eenmaal in de collectie waren opgenomen? De eerste jaren van het museum lag de nadruk nog niet zo op keramiek, dus de verwerving past wat dat betreft wel in het aankoopbeleid. Maar was het de bedoeling ze op te nemen in het interieur? Dat lijkt bij deze doeken niet het geval: in vroege gidsen over het museum zijn ze niet te zien op interieurfoto’s en het is de vraag of ze ooit zijn getoond.

Kleedje of kledingstuk?

Het jaarverslag uit 1910 van Rijksmuseum Huis Lambert van Meerten vermeldt dat beide doeken uit ‘Voor-Indië’ komen. Dit is in die tijd de geografische aanduiding van het Zuid-Aziatische schiereiland, globaal het huidige India en Pakistan. Een groot gebied, toen een Britse kolonie, dat zich uitstrekt van Afghanistan tot Bangladesh.

Oude kaart van Brits-Indië.
Beeld: Edinburgh Geographical Institute; J. G. Bartholomew and Sons., Public domain
Brits-Indië in 1909, ingedeeld in provincies en vorstenlanden

Om tot een (kunst)historische positionering te komen, neemt Kieskamp contact op met diverse conservatoren en textielspecialisten. Zij hebben vooral informatie over inventarisnummer B16 (nu LM02816). In het jaarverslag van 1910 staat ook ‘afkomstig van een kleedingstuk’. Dit wordt bevestigd door twee specialisten: Hanneke van Zuthem, gepensioneerd conservator kleding en sieraden van het Nederlands Openluchtmuseum, en Mirjam Shatanawi, voormalig conservator Wereldmuseum. De doek bestaat namelijk uit een met Chinees borduurwerk versierd jasje dat op een zijden ondergrond is vastgezet. Om er een doek van te maken is de halsopening dichtgemaakt.

Rode doek met goudborduursel gefotografeerd tegen een zwarte achtergrond.
Beeld: ©Victoria and Albert Museum, London
Textiel, geborduurd satijnen shirt, niet afgemaakt, Surat, ca. 1855.

Van Zuthem en Shatanawi wijzen op vergelijkbare doeken uit India, gemaakt van kledingstukken, in het Victoria & Albert Museum in Londen en in het Wereldmuseum.

In het Wereldmuseum staan zij omschreven als ‘(Wand)kleed of omslagdoek?' gemaakt van een Chinees geborduurd jasje’, en als 'vloerkleedje(?)' vervaardigd van een kledingstuk. Daan van Dartel, conservator Populaire Cultuur en Mode van dit museum, kent nog andere vergelijkbare doeken. Bij een van de doeken staat in de omschrijving 'gedragen door Parsi vrouwen'. Sommige zijn ook verworven via Metz & Co.

Duurzaam borduurwerk

Het kleed zou zijn gemaakt van een vrouwenjasje, de jhubla, van de Parsi. De schouderstukken, hals en split van zo’n zijden shirt zijn geborduurd. De van oorsprong Iraanse Parsi (Perzen) in het westen van India behielden hun eigen religieuze en etnische identiteit. Meisjes droegen meestal een losse tuniek (jhubla), een wijde broek (ijor) en een ronde muts. Deze waren vaak geborduurd.

Veel Parsi-families, vooral die in Mumbai, waren betrokken bij de handel en hadden nauwe contacten met China. Zo werd Chinees borduurwerk, of een eigen interpretatie daarvan, een kenmerk van de garderobe van de Parsi-vrouw. Wanneer de kledingstukken sleten, kregen zij dikwijls een nieuw leven in de vorm van een kleed. Het maakproces van de tuniek droeg hieraan bij: eerst werd een groot kleed geborduurd; daarna werd hieruit een tuniek gemaakt. Door de naden los te halen, de tuniek op een ander kleed te naaien en de zijkanten netjes af te werken, ontstond een mooi, nieuw kleed voor aan de wand of om te gebruiken als omslagdoek.

Op de website van het Textile Research Centre (TRC) in Leiden is veel informatie te vinden over het traditionele borduurwerk van de Parsi in India. Ook de website Zoroastrian Heritage is heel informatief. En op internet zijn talloze voorbeelden van jhubla en de daarvan gemaakte kleden te vinden, bijvoorbeeld ook in het Museum of Fine Arts in Boston. Deze doeken waren duidelijk interessant als verzamelobject – werden zij misschien zelfs speciaal voor de westerse markt gemaakt?

Draagstoelmotief

De andere doek (inventarisnummer B15, nu LM02815) is rijk geborduurd. De directeur van het TRC in Leiden, Gillian Vogelsang-Eastwood, vermoedt dat het gaat om een bruidskleed uit West-India, dat waarschijnlijk is gemaakt in Rajasthan. 

Detail van een geborduurd kleed waarop een draagstoel te zien is.
Draagstoelmotief, detail van een geborduurd kleed (LM02815)

Daarop duiden bijvoorbeeld enkele draagstoelmotieven in het borduurwerk. Kieskamp vindt verder weinig informatie over dit type kleed. De diverse conservatoren herkennen het niet echt. Het is gemaakt van zijde, maar verder zou zowel naar de geografische herkomst als de datering aanvullend onderzoek gedaan moeten worden.

Conclusie

In het onderzoek van Andrea Kieskamp tekent zich een netwerk af van kunsthandelaren, kunstenaars, kunstcritici, verzamelaars, wetenschappers en museumdirecteuren dat voorbij de nationale grenzen ging. In het heden is het echter lastig om de voorgeschiedenis van de twee kleden voorbij de landsgrenzen te achterhalen. Wel is aannemelijk dat beide kleden in het huidige India zijn gemaakt. Ze zouden afkomstig zijn uit ‘Voor-Indië’, een grote regio die destijds een Britse kolonie was. Mogelijk was er een relatie met Liberty in Londen, handelaar in stoffen voor kleding en woninginrichting. De doeken werden in 1910 aangekocht bij Metz & Co in Amsterdam, dat in 1902 de exclusieve rechten had verworven op de verkoop van Liberty-producten in Nederland.

Het onderzoek geeft vooral inzicht in de doek die is gemaakt van een kledingstuk, een jhubla. Er zijn veel – vaak mooiere – voorbeelden te vinden van vergelijkbare kleden, zowel binnen als buiten Nederland. Over de andere doek valt nu nog minder te zeggen. Daar zou meer onderzoek naar moeten worden gedaan. Het geborduurde motief van twee draagstoelen doet vermoeden dat het om een bruidskleed gaat. Andere mogelijke onderzoekslijnen zijn de overige (Indiase of Perzische) kleden in de collectie Lambert van Meerten – op de declaratie van 24 maart 1910 staan er nog verschillende vermeld. Want waarom zijn deze twee kleden als eenheid verkocht?

Neem voor vragen over dit onderzoek contact op met Hanna Pennock, senior adviseur koloniale collecties.

Lees ook de andere Herkomstverhalen.