De bibliotheek- en archiefcollecties van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zitten vol bijzondere verhalen over erfgoed in Nederland. In de blogreeks ‘Parels uit het depot’ belichten we steeds een van die verhalen. Deze keer staan de stedenbouwkundige kaarten van de architect Jan Stapper centraal. Door zijn ruimtelijke benadering wordt hij beschouwd als een belangrijke voorloper van de bescherming van stads- en dorpsgezichten. 

Jan Stapper aan zijn bureau, 1967

De architect Stapper

Architect Jan Stapper (1911-2002) kwam in 1947 als dertiger in dienst bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ), op dat moment een gloednieuwe organisatie. Deze instelling, een van de voorgangers van de huidige RCE, was de opvolger van het in 1918 opgerichte Rijksbureau voor Monumentenzorg. Stapper had in 1941 zijn vakopleiding voltooid aan het Hoger Bouwkundig Onderwijs in Amsterdam. Al tijdens zijn studie was hij werkzaam als tekenaar en technisch opzichter bij Publieke Werken Amsterdam. Daarna werkte hij als stedenbouwkundige bij de Nederlandsche Spoorwegen.

Kadastrale minuutplan Amersfoort, RCE Beeldbank (RCE-647_Stapper04)

Ruimtelijke benadering

Bij de RDMZ werd Stapper onder meer aangesteld voor het maken van ‘stedenbouwkundige kwaliteitskaarten’ van Nederlandse steden en dorpen. Dat waren gedetailleerde plattegronden van een stad of dorp, waarop de monumentale kwaliteit van zo’n kern in kaart was gebracht. Die ruimtelijke benadering was nieuw voor de rijksdienst; in de monumentenzorg was het tot dan toe gebruikelijk om te kijken naar individuele objecten (met name gebouwen), niet zozeer naar de samenhang van de bebouwing (het dorp of de stad). Deze aanpak markeerde het begin van een denkrichting binnen de dienst die uiteindelijk zou leiden tot het aanwijzen van ‘beschermde gezichten’.

Als basis voor zijn kaarten gebruikte Stapper de gedetailleerde kadasterkaarten uit de eerste decennia van de negentiende eeuw. Die oude kaarten gaven als het ware nog de ‘laatste editie van een gave stad of gaaf dorp’ weer, vonden Stapper en zijn generatiegenoten. Die historische situatie was waar hij zich op concentreerde; de vernieuwingen die plaatsvonden vanaf de tweede helft van de 19e eeuw waren vaak zo ingrijpend geweest dat de ‘volledige gaafheid’ hierdoor in zijn ogen werd aangetast of zelfs verminkt.

De kadasterkaarten werden door Stapper omgewerkt naar aantrekkelijk ogende overzichtskaarten op de schaal 1:1000. De historische bebouwing werd door hem ingekleurd in diverse tinten rood, en ook de als monument aangewezen panden kregen een duidelijke markering. Welbeschouwd waren deze overzichtskaarten niet meer dan fraai ingekleurde versies van de oude kadasterkaarten, een fase die voorafging aan de uiteindelijke productie van de waarderingskaarten.

[Tekst gaat verder onder de afbeelding]

Kladkaart van Elburg, ca. 1949 (RCE-045)

Eenvoudige panden

Voor het verzamelen van de benodigde gegevens voor de waarderingskaarten reisde Stapper heel Nederland door. Hij bezocht historische plaatsen en maakte ter plekke nauwgezette inventarisaties van de bebouwing. Daarbij besteedde hij veel aandacht aan allerlei historische details, zoals kwaliteit en vorm van de gevels, de aanwezigheid van sierankers en gevelstenen, originele dakbedekking en oude deuren. Naast de bekende grote monumenten kwamen dankzij zijn aanpak ook de kleinere en eenvoudige panden in beeld. Stapper schreef hierover in 1965: Juist deze eenvoudige oorspronkelijkheid versterkt dat gave beeld van zo'n groepering, dat daardoor een zo veel hogere waarde bezit dan het op zich zelf staande object.

Zijn ter plaatse gemaakte aantekeningen verwerkte hij in eerste instantie in zogeheten kladkaarten en terreinverkenningen met daarop steeds aandacht voor andere details. Alleen al voor een stad als Elburg leverde dat bijna twintig kladkaarten op; voor heel Nederland gaat het om in totaal duizenden exemplaren (Collectie RCE-045). De verzamelde gegevens en de kladkaarten leidden uiteindelijk tot de zogenaamde waarderingskaarten, waarop hij de op dat moment actuele kwaliteit van de kernen in kaart bracht. Overigens zal hij hierbij vaak hebben samengewerkt met collega’s, maar van de kaarten is dat niet af te lezen. Ook op de waarderingskaarten werd de historische bebouwing in rood ingekleurd. Leg je deze naast de overzichtskaarten met de situatie van omstreeks 1830, dan is goed te zien dat er in vrijwel alle steden en dorpen van Nederland veel historische bebouwing is verdwenen door verval, sloop of oorlogsschade.

[Tekst gaat verder onder de afbeelding]

Waarderingskaart van Elburg, 1949/1950, RCE Beeldbank, RCE-647_Stapper19

Storend

Op de in aquarel uitgevoerde waarderingskaarten geeft Stapper een bouwkundige waardering van de panden ten tijde van de opname. Hij maakte daarbij onderscheid tussen ‘goede panden’, ‘goede gevels’ en ‘door zijn ligging storend moderne panden’. Een bekend voorbeeld van die laatste categorie is de Utrechtse schouwburg van Willem Dudok uit 1941 – tegenwoordig een Rijksmonument. Dit ‘moderne’ gebouw was in de zienswijze van Stapper een vreemd en negatief element in de historische stad. Verder laten de kaarten zien waar bomen staan, en waar ‘goede stoepen’, gevelstenen, sierankers en andere originele bouwelementen nog aanwezig zijn. Door Stappers grote aandacht voor detail zijn deze kaarten ook vandaag de dag nog goed bruikbaar als rijke bron voor de stand van de bebouwing in deze kernen in de periode halverwege de twintigste eeuw. De Stapperkaarten – zoals de kaarten bij de RDMZ (en nog steeds bij de RCE) werden genoemd - zijn raadpleegbaar in de RCE Beeldbank.

Kaart van Nederland met handmatig ingevuld overzicht van waardevolle stads- en dorpskernen, 1950 (RCE-045, doos 31)

Geridderd

Jan Stapper is zo’n dertig jaar verbonden geweest aan de RDMZ. Gedurende zijn carrière was hij verantwoordelijk voor de totstandkoming van duizenden gedetailleerde (en vaak ook prachtige) kwaliteitskaarten. Hij was een van de eerste monumentenzorgers die zich richtte op de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Het ging hem niet zozeer om de monumentale hoogtepunten, maar juist om de samenhang in groter verband. Hij legde hiermee een stevig fundament voor de ruimtelijke bescherming die later zou volgen in de vorm van de ‘Beschermde stads- en dorpsgezichten’. Deze bescherming is bedoeld om de karakteristieke cultuurhistorische identiteit van een gebied te behouden en ook in de toekomst te handhaven.

De eerste waarderingskaarten van Stapper dateren uit 1948, de bescherming van de gezichten werd verankerd in de Monumentenwet van 1961. Bij de voorbereiding van de te beschermen stads- en dorpsgezichten werden de kaarten van Stapper steevast gebruikt als uitgangspunt. Er was binnen de RDMZ geen ander materiaal voorhanden waarop de historische beeldkwaliteit van de kernen zó duidelijk en nauwgezet in kaart was gebracht. Het aantal rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten is inmiddels uitgegroeid tot 472.

In december 1976 bereikte Stapper de pensioengerechtigde leeftijd. Een jaar later werd hij wegens zijn grote verdienste voor de monumentenzorg in Nederland benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Zijn ‘Stapperkaarten’ kregen in de motivering van de Koninklijke onderscheiding terecht een eervolle vermelding.

Zelf op zoek?

De bibliotheek- en archiefcollecties van de RCE zijn doorzoekbaar via de catalogus. De collecties zijn in principe openbaar. U kunt materialen aanvragen en inzien door een afspraak te maken via bibliotheek@cultureelerfgoed.nl.

Dit blog is geschreven door Diedrik van der Wal.