Staats-Spaanse linies en de Oude Hollandse Waterlinie
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) maakten de Nederlandse opstandelingen tegen het Spaanse gezag (Staatsen) voor het eerst grootschalig gebruik van water als verdedigingsmiddel. Ook toen Lodewijk XIV een aantal decennia later binnenviel, werd inundatie als de oplossing tegen de oprukkende Franse troepen gezien. En waar water ontbrak, werden andersoortige linies aangelegd. Op verschillende plekken in Nederland zijn de sporen uit die tijd nog te vinden.
Tegengehouden door water
Water heeft in Nederland altijd een belangrijke rol gespeeld. Vanaf de 16e eeuw zag men het water ook steeds meer als militair middel. Door inundatie, het onder water zetten van strategische delen van het land, kon de vijand worden gestopt of vertraagd. Dit gebeurde al op lokaal niveau in 1573 in Alkmaar en in 1574 in Leiden. Door op strategische plekken dijken door te steken, sluizen open te zetten en polders onder water te laten lopen, werd het de Spaanse troepen moeilijk of onmogelijk gemaakt om zich te verplaatsen.
Utrechtse en Hollandse Waterlinies
Het succes zorgde ervoor dat deze vorm van verdediging op grotere schaal werd toegepast. In 1629 werd de Utrechtse Waterlinie aangelegd. Deze linie liep van de Zuiderzee tot aan de Lek. En toen de Fransen in 1672 het land binnenvielen, werd een waterlinie ingericht van Muiden tot Woudrichem (de tegenwoordige Oude Hollandse Waterlinie). Behalve uit vestingsteden als Woerden, Oudewater en Gorinchem bestond de linie ook uit kleinere forten op strategische plekken. Later is de linie meerdere keren uitgebreid en gemoderniseerd.
Staats-Spaanse linies
Ook op plekken waar water minder beschikbaar was, werden linies en andere verdedigingswerken aangelegd. Meestal voor de verdediging van strategische plekken, maar ook voor het beleg daarvan. Voorbeelden zijn de circumvallatielinies bij Groenlo en Den Bosch. Deze waren bedoeld om de steden hermetisch af te sluiten en zo de vijand sneller tot overgave te dwingen. Tegelijkertijd dienden ze als verdediging tegen vijandelijke ontzettingslegers.
In de grensstreek tussen Zeeuws-Vlaanderen en België ontstonden de uitgestrekte Staats-Spaanse linies. Dit was een kilometerslang stelsel van wallen, grachten en tussengelegen versterkte steden, legerkampen en verdedigingswerken, zoals redoutes, lunetten en bastions. De linie bleef incidenteel tot in de 19e eeuw in gebruik.
Zichtbaarheid in het landschap
Van de Staats-Spaanse Linies zijn nog ongeveer 60 elementen zichtbaar in het landschap. Het gaat om forten, redoutes, vestingsteden en delen van linies. Ook delen van de Oude Hollandse Waterlinie zijn bewaard. Langs de Maas in Brabant en Limburg , in delen van Gelderland en in Friesland en Groningen zijn nog veel resten uit de Spaanse tijd zichtbaar of opnieuw zichtbaar gemaakt. Voorbeelden zijn de vestingsteden Grave en Bourtange, de Engelse schans van Groenlo en het Genneperhuis in Gennep.
Rijksbescherming draagt er toe bij dat de resten bewaard blijven en het grotendeels open landschap behouden blijft
Cultuurhistorische betekenis en de rol van de RCE
Omvangrijke structuren als linies zijn lastig als geheel te beschermen. Vaak liggen ze op de grond van talloze eigenaren en soms verspreid over meerdere gemeentes. Afstemming kan hierdoor soms lastig zijn. Dit is een van de redenen waarom het Rijksmonumentenregister betrekkelijk weinig belegeringswerken uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog kent. De aanwijzing van de linie van Groenlo als archeologisch rijksmonument was daarom bijzonder. De rijksbescherming draagt er toe bij dat de resten bewaard blijven en dat het grotendeels open landschap behouden blijft.
In dit soort situaties kan de RCE de betrokken partijen van advies en informatie voorzien. Bijvoorbeeld over gebruiksmogelijkheden, inrichtingsplannen en instandhoudingsvraagstukken. En eventueel daaraan verbonden subsidiemogelijkheden.